Preview

Twee verhalen uit 'Maak er maar wat moois van'

 

Dochter

Stil zit ze tegenover mij aan tafel, haar vader naast haar. Vorige week is ze zestien jaar geworden en vandaag bespreken we het afscheid van haar moeder. Ik ben in gesprek met haar vader, zij luistert. Af en toe proberen we haar bij het gesprek te betrekken, maar dan schudt ze zachtjes haar hoofd.

'Toe maar,' zegt haar vader bemoedigend, 'jij mag ook vertellen over mama.' Ze trekt haar handen nog verder terug in de mouwen van haar grote groene coltrui. Ook haar opgetrokken benen passen er in. 'Toe maar,' zegt haar vader nog eens. Stilte.

'Laat maar,' zeg ik. 'Het mag, maar het moet niet.' Ze ontspant, een beetje, steekt haar kin weer boven haar col uit, voorzichtig, klaar om er elk moment weer in weg te duiken. Haar vader en ik praten verder, zij kijkt naar het tafelblad tussen ons in. Af en toe zie ik haar blik door de kamer dwalen, naar de serre waar de kist met haar moeder staat.

'Wil je liever naar mama toe?' opper ik. Ze kijkt vragend naar haar vader. Die aarzelt, maar knikt dan. Opgelucht staat ze op. 'Misschien vind je het fijner om iets te schrijven?' Ze kijkt wat angstig bij deze suggestie. 'Als je dat wilt, mag je het zelf voorlezen, of samen met papa.' Nog steeds die blik. 'En zo niet, dan zal ik proberen het namens jou zo goed mogelijk te doen,' zeg ik. Ja, dat geeft lucht. Snel verdwijnt ze naar de serre. Haar vader kijkt haar na. We praten verder over zijn vrouw, hun dochter, haar toekomst, zijn zorgen.

Een paar uur later rijd ik naar huis waar een dochter van zestien op mij wacht. Ik denk aan onze middagjes samen shoppen, kleren passen en dan heerlijk commentaar leveren op elkaars outfit, zij vooral op de mijne. 'Nee mam, deze kan écht niet, je lijkt wel tachtig in die jurk!' Ik denk aan onze blikken van verstandhouding als het weer die tijd van de maand is. Aan de avonden dat we samen op de bank kijken naar Huizenjacht of Say yes to the dress en ons verbazen over mensen en hun keuzes. Ik denk aan de keren dat we haar kamer verbouwen, als het ineens weer hoog tijd blijkt te zijn voor een andere indeling. Aan de mij maar al te vertrouwde klank in haar stem als vanachter de IPad klinkt: 'Mam' - stilte - 'ik heb nu toch echt zó iets leuks gezien...'. Aan de keren dat ze beschaamd excuses komt maken voor haar pubergedrag wat ik maar al te graag wegknuffel. Aan de avonden dat ze vraagt of ik nog even bij haar bed kom zitten.
Ik denk aan het briefje dat nu naast me in de auto ligt, geschreven in een keurig meisjeshandschrift. Vlak voor ik wegging kreeg ik het in mijn handen gedrukt. Lijntjespapier, netjes uit een schoolschrift gescheurd. Ik denk aan die laatste zin die er in grote haast nog snel achteraan leek gekrabbeld: 'Lieve mama, ik hou zo ontzettend veel van jou en ik wil je nog helemaal niet missen!!!!!!'

Ik denk aan moeders en vaders en meisjes van zestien. En aan een veel te grote groene coltrui.

--- 

Bloemen

‘Drie- tot vierhonderd man zeker wel,’ zegt de dochter. Ze telt op haar vingers, hardop. Elke vinger staat voor meerdere personen, dat tikt aan. ‘Onze gezinnen,’ ze kijkt de kring rond, ‘dat zijn er negen. De familie natuurlijk, dan heb je er al achtentwintig, neven en nichten meegerekend. De vrouwenvereniging, zeker achttien, de kringloopwinkel, een man of dertig, de voetbal, dat zijn er minimaal twintig, het verzorgingshuis, als de bewoners meekomen een stuk of twintig, maar dat laatste zal wel niet. En de supermarkt natuurlijk, dat zal zo’n beetje het halve dorp zijn, dus dan zitten we op…?’ Ze kijkt vragend naar haar broer, maar die kijkt op zijn mobiel. ‘Oh, en haar werkhuisjes natuurlijk. En hun oude buurtje… En dan onze vrienden nog, mijn schoonouders… Nou ja,’ verzucht ze, ‘veel te veel mensen dus.’

De plechtigheden zijn vanwege corona beperkt tot maximaal dertig personen en dat stelt ook deze familie voor pijnlijke keuzes. De grootste aula uit de omgeving was anders nog niet groot genoeg geweest om alle belangstellenden te bergen, maar nu zullen alleen de eerste twee rijen bezet zijn. ‘Het klopt gewoon niet dat mama in kleine kring begraven wordt,’ zegt de dochter, ‘zo was ze helemaal niet.’

Het wordt me duidelijk: iedereen kende Trees en Trees kende iedereen. Niemand was zo geliefd als hun moeder, dat durft de dochter rustig te stellen. Ik kan het overal navragen als ik wil, alleen kan dat nu niet, want er mag niemand komen. Ze zucht. Meer dan vijfentwintig jaar heeft haar moeder achter de kassa gezeten van de buurtsuper. Die was diverse keren van naam en kleur verschoten, maar Trees was tot haar pensioen gebleven. Ze kende niet alleen al haar klanten bij naam, maar wist ook van ziekte en zeer, van geboortes en sterfgevallen, van ruzies en scheidingen. Ze draaide jarenlang trouw kantinedienst bij de plaatselijke voetbalvereniging, zelfs toen haar zoon de club allang ontgroeid was. Ze poetste in de vroege uurtjes nog steeds een aantal werkhuisjes en schonk elke zondag koffie in het verzorgingshuis waar haar ouders tot hun dood gewoond hadden. Ze sprong in het weekend soms bij in de kringloopwinkel en had daarnaast zelfs nog tijd om een bakkie te doen als je even je verhaal kwijt moest. Het is dat de dorpsparochie jaren geleden haar deuren heeft gesloten, anders had een heiligverklaring zeker in de lucht gehangen. En van deze vrouw zou nu in kleine kring afscheid genomen moeten worden? Nee, het is niet eerlijk! De dochter wrijft nog maar eens in haar ogen. Haar broer haalt zijn schouders op en bromt ‘We zullen het ermee moeten doen’ wat haar nog bozer maakt. Maar uiteindelijk is dit inderdaad waar we het mee moeten doen. Het zal een mooi afscheid worden, maar klein, veel te klein.

Op de dag van de uitvaart rijd ik richting het uitvaartcentrum. Het is een mooie route binnendoor, de zon schijnt en een zacht briesje waait door de openstaande autoramen en strijkt langs mijn gezicht. In gedachten verzonken nader ik het dorp. Mijn aandacht wordt getrokken door beweging in de verte. Ik zie mensen, heel veel mensen. Op een kluitje bij elkaar? Ik frons. Het beeld wordt scherper tot ik allemaal afzonderlijke mensen zie staan, op een keurige anderhalve meter. Stapvoets rijd ik het dorp binnen en kijk naar de lange rijen mensen die beide zijden van de hoofdweg flankeren. Voor elk huis staan er wel een paar. Niemand kijkt naar mij, hun blik is achter mij gericht, hun gezichten staan strak. In mijn spiegels zie ik een witte rouwauto het dorp in rijden. Ik hoor een zacht applaus in de verte dat aanzwelt tot het als een donderende waterval door de straat stroomt. Ik draai de bocht om en laat de hoofdweg achter mij. Het geluid dooft langzaam uit, net als het kippenvel dat zich tot in mijn nek had genesteld.

Wanneer de dochter en zoon met hun gezinnen bij het uitvaartcentrum aankomen, zijn alle wangen nat en alle ogen rood.
‘Als ma dit toch eens had kunnen zien,’ zegt de dochter trots.
‘Nou,’ grijnst de zoon, ‘dat scheelt straks in elk geval een mooi beetje handen schudden.’ Maar zijn stem klinkt schor.
In de aula worden ze overvallen door de enorme hoeveelheid bloemen. Grote boeketten met rozen vullen tijdens het afscheid de lege plekken.

Een paar dagen later ben ik op weg ben naar een nieuwe melding. In een opwelling rijd ik even om, door haar dorp, langs haar huis. Het is stil op straat, de hoofdweg is leeg. Nog voor ik het huisnummer kan ontcijferen, zie ik het al. De voortuin is één grote bloemenzee. Ik zie grote boeketten, ik zie rozen in alle kleuren. Het zijn er zeker vierhonderd.

---

Twee verhalen uit 'Ik zou het niet kunnen'

 

Klus

"Ik kan eigenlijk niet veel positiefs over mijn vader vertellen." Ze kijkt naar de tafel, haar handen spelen met de rouwkaart.

We zitten met z'n tweeën in de grote woonkeuken, de dochter en ik. Speelgoed slingert over de vloer, op het aanrecht staan de restjes van het ontbijt. Ze volgt mijn blik. "Het was haasten vanmorgen," zegt ze verontschuldigend, "maar het leek me beter om mijn dochtertje toch naar school te laten gaan. De juf is op de hoogte." Voor een kleine meid van zes kan het gewone leven voorlopig nog even doorgaan.

Het geeft de dochter in elk geval de rust om te regelen en organiseren, als enigst kind komt de uitvaart van vader op haar schouders neer. En om te vertellen. Als ik vraag wie haar vader was, valt ze gelijk met de deur in huis. Er vallen woorden als streng, gevoelsarm, kort lontje en liefdeloos.

"Ik weet nog goed dat mijn dochtertje voor haar verjaardag een poppenhuis van hem kreeg dat hij zelf gemaakt had en dat ze toen per ongeluk een deurtje afbrak. Hij sprong uit zijn vel en de lol was er gelijk alweer vanaf!" Mijn aandacht wordt getrokken door het woordje 'zelfgemaakt'. Ik vraag het na en inderdaad: hij had het zelf voor zijn kleindochter getimmerd. Het was zeker een meter hoog, met luikjes, deurtjes en zelfs kleine houten meubeltjes erin.

Ik zie hem staan, gebogen over zijn werkbank. Passen en meten, schuren en schaven. Zijn gereedschap gerangschikt, de kwasten van groot naar klein. De grote voor het dak en de wanden, de penseeltjes voor de stoeltjes en de tafeltjes. Nog een heel gepriegel met die grote handen van hem. Gemaakt in de kleine uurtjes als hij 's avonds uit zijn werk kwam.

"Of die keer dat hij ons hielp met de verbouwing van ons huis. Hij leek wel de opzichter. Alles moest op zijn manier!" Haar boosheid is voelbaar. Hun hele huis was onder handen genomen. Maanden had het gekost om het allemaal zelf te doen. Alle avonden, weekenden en vakanties was hij bij hen te vinden geweest.

Ik zie hem in de auto stappen, op weg naar zijn dochter, moe na een hele dag werken. Op zaterdag en vaak ook op zondag ging de wekker om 7.00 uur. Het viel hem zwaar, maar hij wilde de klus geklaard hebben.

"Hij was er nooit voor ons, hij was alleen maar aan het werk," zo besluit de dochter haar verhaal.

Ik zie hem naar zijn dochter kijken. Hij weet dat ze meer van hem verlangt. Hij ziet het in haar ogen, hij hoort het in haar stem. En dus zaagt hij de planken, schildert de muren en boort en schaaft en schuurt.

De dochter neemt een slok van haar koud geworden koffie. "Sorry hoor, voor deze klaagzang," zucht ze, "maar meer kan ik er niet van maken."

---

Gebroken

Het was de alcohol die zijn leven regeerde, de alcohol die zijn stemming bepaalde. Niemand weet waarom hij koos voor een vlucht in de drank, welke pijn hierachter schuil ging. Wat iedereen wel weet, is dat hij niet de man en vader kon zijn die zijn gezin nodig had. Omdat de drank alles kapot had gemaakt, ook de mensen die hij liefhad.

Met gemengde gevoelens zitten ze in de aula, zijn vrouw en kinderen. Rust en opluchting dat hij niet meer hun leven kan bepalen, nauwelijks ingehouden woede om wat hij hen heeft aangedaan en daarachter het verdriet om alles wat er had kunnen zijn, maar er nooit is geweest.

De zoon is op het uiterste puntje van de voorste bank gaan zitten, zo ver mogelijk bij de kist met zijn vader vandaan. Hij draagt een oude spijkerbroek, een zwart T-shirt en afgetrapte gympen. No way dat hij nog moeite gaat doen voor zijn vader. Zijn zus en moeder hebben zich, vanuit een vage gedachte van fatsoen, wel in het net gestoken, al is het dan voor deze man. Ze zitten ver uit elkaar, alsof ze verwachten dat er nog mensen tussen komen zitten. Eilandjes van verdriet.

Ik vertel het eerlijke verhaal, de pijnlijke waarheid. En toch wil ik daar nog iets aan toevoegen. Want ook híj mocht er zijn als mens, ondanks zijn tekortkomingen en beperkingen. Ik weet dat ik makkelijk praten heb. Ik heb niet geleden onder zijn grillen, ik ken de angst niet waarin zij hebben geleefd, de wanhoop die ze gevoeld moeten hebben. En toch...

Het was een moeizame zoektocht naar mooie herinneringen, maar ooit, lang geleden, was hij een jonge man en zij een jong meisje en stonden ze samen aan het begin van hun leven. Maakten ze plannen en zagen ze een toekomst voor zich. En ook dat verhaal mag vandaag klinken. Niet alleen om hém recht te doen, maar ook om háar recht te doen. Want hoe vaak was het haar niet gezegd, voor de voeten geworpen: "Waarom laat je dit allemaal gebeuren!? Ga toch bij hem weg!" Door de jaren heen hebben veel mensen haar laten vallen, soms veroordelend, soms machteloos. Een eenzaam leven.

En dus vertel ik vandaag bij zijn afscheid ook over die rustige jongeman met zijn mooie lange haren op die barkruk in een discotheek. De jongen met de lieve, zachte ogen die niet kon dansen, maar haar die avond wel met zijn brommer naar huis bracht. Met wie ze nachtenlang kon praten en in wiens sterke armen ze zich veilig voelde.

De dochter frummelt aan haar zakdoek. De zoon zakt zo mogelijk nog verder onderuit en kijkt nukkig naar de kale neuzen van zijn gympen. Maar als ik de blik vang van de echtgenote, zie ik haar ogen even oplichten en dwars door de pijn heen vang ik een glimp op van de liefde die er ooit was en die nooit helemaal is verdwenen.

---